Met Roaring nineties schreef Jannah Loontjens een nostalgische ode aan de jaren negentig, jaren van vrijheid en overvloed. Ze studeerde in Amsterdam, danste voor de kost in nachtclubs en verdiepte haar liefde voor filosofie. ‘Het was een tijd waarin we geloofden dat alles mogelijk was.’
Een bijzondere naam? Dat hoort de zoon van Jannah Loontjens wel vaker. Egon – in zijn geboortejaar zijn er maar drie andere kinderen in Nederland zo genoemd. Hoe hij dat weet? ‘Gewoon opgezocht,’ zegt de achtjarige nonchalant. Loontjens lacht. ‘In mijn tijd was dit dus onvoorstelbaar; als je iets niet wist legde je je er gewoon bij neer. Nu is het allemaal met één klik te vinden. Mijn kinderen zijn soms beter op de hoogte dan ik.’
Ze zit in de keuken van haar woning in Amsterdam-West. Deze week verschijnt Roaring nineties, waarin Loontjens haar herinneringen deelt aan de jaren negentig. Ze schrijft over haar filosofiestudie aan de UvA, toen ze per brief met haar docenten communiceerde. Over de avonden die ze doorbracht in de bibliotheek, op zoek naar de juiste boeken – toen nog met een kaartenbakkensysteem. Over New York, waar ze vakken volgde van de filosoof Derrida, naar muziek luisterde op haar walkman en soms een collect callgesprek voerde met Nederland. En over nachtclubs als de Supperclub en de RoXY, waar ze werkte in de bediening en als gogodanser.
Je beschrijft de jaren negentig als een tijd zonder zorgen.
‘Dat was het ook. Of tenminste, zo voelde het. Mijn medestudenten en ik waren ons niet zo bewust van de problemen in de wereld. Nu klinkt dat naïef, want er was natuurlijk wel ellende. Terugkijkend zie je ook allerlei tekenen die voorspelden dat het de verkeerde kant op zou gaan. Het populisme kwam op, de Britse schrijver Salman Rushdie moest jarenlang onderduiken nadat de Iraanse leider Khomeini opriep hem te doden omdat moslims zijn boek als godslasterlijk hadden ervaren. Maar het bleef allemaal ver weg. De oorlog in Joegoslavië trokken we ons niet zo aan zoals we nu met Syrië doen. Dat komt ook omdat er nog geen mobieltjes en sociale media waren, de ellende kwam niet op een passieve manier binnen. Je kon ervoor kiezen je volledig op je studie te richten, er was verder niet zo veel dat je afleidde’.’
Er wordt heel nostalgisch over de jaren negentig gedaan. Waarom dwepen we zo met die periode?
‘Ik denk dat veel generaties met een gevoel van weemoed terugkijken op het decennium van hun jeugd. Denk maar aan de sixties en de seventies, met de flowerpower, hippies en Grease – die worden ook altijd verheerlijkt. Ik ben opgegroeid in de wat donkerdere jaren tachtig. Het was de tijd van de atoombom, van angst, van de Koude Oorlog. Er was een recessie, veel mensen waren arm en hadden een fatalistisch idee over de toekomst. Maar toen kwamen de jaren negentig. Opeens was er weer optimisme voelbaar. Mensen geloofden dat de grote oorlogen voorbij waren en hadden vertrouwen in een multiculturele samenleving. Er heerste een sfeer van voorspoed en optimisme. De welvaart nam toe, de consumentenmaatschappij leefde op. Het was een tijd waarin we geloofden dat alles mogelijk was.’
Wat heb je gedaan dat nu niet meer zou kunnen?
‘Samen met een paar vrienden kraakte ik het Vrieshuis aan de Oostelijke Handelskade in Amsterdam. De politie kwam langs, we leidden ze rond, de sfeer was heel gemoedelijk. We mochten contact opnemen met de gemeente om stroom aan te leggen. Uiteindelijk hebben we het pand omgebouwd tot een van de levendigste culturele centra van Amsterdam. Op de begane grond kwam de Pallet Club, een drukbezochte nachtclub, en het vegetarische restaurant The Fridge. Op de derde verdieping werd het grootste skatepark van Nederland gemaakt, waar skaters uit heel het land naartoe trokken. Dat zou nu niet meer mogelijk zijn. Wij hadden de ruimte om te spelen – tegenwoordig is alles veel meer gereguleerd.’
Je kon ook veel makkelijker zwartrijden in Amsterdam.
‘Onvoorstelbaar, toch? Het was nog niet verplicht om een identiteitsbewijs bij je te hebben. Als ik betrapt werd, liet ik een aantekeningenboekje zien waar mijn adres in stond. Dat werd geduldig door de conducteur overgenomen. Ik beloofde de treinkosten plus verhoging direct de volgende dag te betalen. Dat ik speciaal voor deze reden een valse naam en adres in mijn aantekeningenboekje had geschreven, leek geen van de conducteurs te vermoeden.’
Als je naar de huidige generatie twintigers kijkt, wat valt je dan op?
‘Studenten zijn veel bewuster bezig met het afmaken van hun studie. Ze gedragen zich als consument, zijn minder gericht op het verrijken van hun kennis en meer op het halen van studiepunten. Dat merkte ik ook toen ik lesgaf aan de UvA. Zelf heb ik zes jaar over mijn studie gedaan. Ik maakte me er nooit zorgen over of ik nog wel studiefinanciering zou krijgen. Vrienden van me probeerden de ene na de andere studie uit, dat was allemaal geen probleem. Ik neem het de twintigers van nu dan ook niet kwalijk. Door het strengere beleid moet je veel praktischer nadenken over wat je wilt studeren en of je later aan een baan kunt komen. Die druk was er in de jaren negentig niet.’
Het ‘twintigersdilemma’ zou typerend zijn voor deze tijd. Is dat zo?
‘Ik denk dat het zich eerder in hun leven manifesteert. Twintigers van nu denken veel meer na over de toekomst. Ze moeten hun leven nu al goed vormgeven om straks succesvol te zijn. Bij mijn generatie komt die keuzestress pas later, rond ons dertigste of veertigste. Ik ken mensen die maar blijven wisselen van partner en baan, omdat ze denken: fuck, wat wil ik nou? Daar ging mijn vorige boek over, Misschien wel niet.’
Uit Roaring nineties, over werken in de Supperclub:
Een keer was ik na vijf avonden werken zo moe dat ik een bord uit mijn handen liet glijden en rode wijn over het overhemd van een zakenman morste. Ik vroeg aan José Sanchez, onze manager, een Spaanse jongen, homo, stoer en tegelijk elegant, wat ik moest doen. ‘Oh, I don’t know,’ zei hij en hij wuifde met zijn hand. ‘Give them a bottle of champagne.’ Hij wuifde weer, wat zoveel moest betekenen als ‘los het zelf maar op’. De man over wie ik wijn had gemorst kwam op mij over als een pretentieuze zak. Ik wilde hem geen champagne geven. Ineens moest ik huilen. Waar de tranen zo plotseling vandaan kwamen, was me niet helemaal duidelijk. Maar ze stopten niet. Huilend serveerde ik, huilend nam ik bestellingen op. De gasten die mijn tranen ontwaarden keken me ongerust aan, gingen zachter praten, een enkeling vroeg me wat er scheelde, een vrouw legde haar hand op mijn schouder. Mijn collega’s deden niets, iemand gaf me een tequila, maar er werd niets gevraagd, niemand deed een poging mijn verdriet te begrijpen. Misschien was een deel hiervan nonchalance, onverschilligheid of desinteresse, maar ik ervoer het niet als zodanig. Ik ervoer het als acceptatie van wie ik was. Ik werd niet getroost, maar ik werd ook op geen enkele manier veroordeeld. Als je moest huilen, dan huilde je. Geen probleem.
Waarom staat deze anekdote in je boek?
‘Omdat ik het tekenend vind voor die tijd en hoe we met elkaar omgingen. Ik vond het enorm bevrijdend dat ik daar gewoon kon huilen en dat iedereen mij accepteerde, dat gaf me een gevoel van veiligheid. Maar als ik er nu aan terugdenk, vind ik het vreemd. Waarom vroeg niemand wat er aan de hand was? We hadden een grote tolerantie tegenover elkaar, maar eigenlijk waren we nauwelijks in elkaar geïnteresseerd.’
‘Hoewel we ons bij elkaar thuis voelden, kenden we elkaar amper,’ schrijf je.
‘We spraken over kunst, ideeën voor shows, acts, over films en mode, maar we spraken vrijwel nooit over onze eigen levens. Misschien hoort het ook wel bij die leeftijd, maar voor mij onderstreept het de paradox van die tijd: we vermoedden onderling een zielsverwantschap, maar die bestond grotendeels ook juist uit een intens solitarisme. Guda Stoop, de oprichter van de Supperclub, en William Stam, een van de huisfotografen, zijn inmiddels overleden. Nu denk ik: wat een gemiste kans, ik had hen nog zoveel willen vragen. Dat deden we toen niet.’
Roaring nineties is, naast een persoonlijk relaas, vooral een filosofisch boek. Loontjens vermengt haar herinneringen met theorieën van Plato tot De Saussure en van Socrates tot Descartes, en laat zien hoe filosofie haar heeft gevormd. Als kind was ze al bezig met metafysische vraagstukken. Wat betekent het om mens te zijn hier op aarde? Wat ligt er achter al deze sterren? Wat zijn wij? Dat soort vragen spookten door haar hoofd als het donker werd in Zweden, het land waar ze de eerste jaren van haar leven heeft gewoond.
Vooral Derrida speelde een grote rol in je leven. Wat hebben zijn lessen voor jou betekend?
‘In de geschiedenis van de filosofie is er altijd gezocht naar essenties. Er werd geloofd dat er altijd één betekenis was van iets. De structuralisten lieten dat idee los, zij betoogden dat alles alleen bestaat binnen de context waarin het zich aandient. Derrida ging nog een stapje verder en liet zien dat absolute betekenisgeving helemaal niet bestaat, omdat ook de context op verschillende manieren begrepen kan worden. We kunnen de dingen altijd weer op een andere manier bekijken. Hij gaat in tegen de wetenschap, die iets wil ontdekken, vastleggen en het een naam geven.
‘We moeten open staan om de dingen steeds op een andere manier te begrijpen, benadrukte Derrida. Dat idee van in volledige openheid naar de wereld kijken vond ik verhelderend. Ik ben opgevoed door ouders die op een vrije manier in het leven stonden en hun leven op een geheel eigen manier probeerden vorm te geven. Mijn moeder was eerst goudsmid, toen beeldhouwer, daarna schilder en filmmaker. We verhuisden van hot naar her, hadden geen vaste inkomsten, woonden in kraakpanden. Je bent dan eigenlijk constant je leven aan het herbezien. Toen ik Derrida voor het eerst las, herkende ik mij in zijn filosofie. Ik vond het prettig om te weten dat je dus telkens op een andere manier naar de wereld kan kijken, zonder dat dit eng of raar is.’
‘Il n’y a pas de hors-texte,’ zei Derrida. In haar boek schrijft Loontjens over de intertekstualiteit die in de jaren negentig de reclame- en mediawereld domineerde. Zo werd in de film Pulp Fiction verwezen naar vroegere films – Hitchcock, Kubrick, spaghettiwesterns – en gebruikte de regisseur van Fight Club elementen uit de populaire cultuur, zoals de Ikea-catalogus. Volgens Loontjens hebben die interteksten ons beeld op de werkelijkheid veranderd. Ze haalt de filosoof Jean Baudrillard aan om te stellen dat ‘we opgaan in een netwerk van verwijzingen’, en dat we de simulatie ‘echter ervaren dan de werkelijke ervaring.’
Wat bedoel je precies?
‘In de jaren negentig was het een kick om te beseffen dat die intertekstualiteit er was. We deelden hetzelfde referentiekader en begrepen dat die verwijzingen in de populaire cultuur niet losstonden van de realiteit. De beelden leken de werkelijkheid te representeren, maar waren eigenlijk de werkelijkheid zelf. Inmiddels is dat besef veel gewoner. Je kent ze wel: die foto’s op Facebook waarop je een groep vrienden ziet proosten met een biertje of een glas champagne. De representatie van een avond wordt vaak als indringender beleefd dan de ervaring zelf. De foto wordt de werkelijkheid, en beïnvloedt de wijze waarop je je de avond herinnert.
‘Hoewel ik nog van een generatie ben die verlegen werd als je een camera op je gericht voelde, is er weinig van deze schroom over bij de generatie van mijn kinderen. Zij zijn gewend het resultaat van hun pose en gemaakte glimlach direct terug te kunnen zien. Ik vraag me weleens af wat voor invloed dit heeft op hun zelfbeeld. Leidt het tot een grotere zelfverzekerdheid, doordat ze al van jongs af aan zien dat ze veel meer op anderen lijken dan ze denken? Of juist tot grotere onzekerheid, tot een hyperbewust zelfbewustzijn, strevend naar een perfecte digitale representatie van zichzelf?’
Het einde van de jaren negentig markeerde ook het einde van je studententijd. En toen kwam 9/11. Wat herinner je je van die gebeurtenis?
‘In de jaren daarvoor had iedereen het over de millenniumwisseling. Dat was iets heel groots, het zou het einde der tijden inluiden, maar toen het eenmaal zover was gebeurde er niet zo veel. Bij 9/11 zeiden we tegen elkaar: dít is de millenniumwisseling. Vanaf nu is alles anders. We waren ons er heel erg van bewust dat de onbezorgde nineties afgelopen waren. Moslims werden opeens anders bejegend, en we zagen met lede ogen aan hoe Amerika Irak binnenviel. De blijdschap en het optimisme maakten plaats voor wantrouwen en angst. Zo bezien waren de nineties echt een luchtbel, een interbellum tussen twee heftige decennia in.’
JANNAH LOONTJENS
1993 – 1999 Studeert filosofie aan de UvA
1996 – Volgt vakken aan The New School for Social Research in New York
1999 – 2006 Publiceert diverse dichtbundels en werkt als kunstcritica voor onder meer De Groene Amsterdammer
2006 – 2012 Promoveert aan de UvA bij de leerstoelgroep Algemene Literatuurwetenschap
2007 – Roman Veel Geluk
2011 – Roman Hoe laat eigenlijk
2013 – Essayboek Mijn leven is mooier dan literatuur: Een kleine filosofie van het schrijverschap
2014 – Roman Misschien wel niet
Jannah Loontjens doceert naast haar schrijverschap filosofie en literatuuranalyse aan de ArtEZ Academie voor beeldende kunsten in Arnhem. Ze woont met haar twee kinderen Egon (8) en Maja (11) in Amsterdam. Roaring nineties verschijnt op 10 maart bij uitgeverij Ambo|Anthos.]
Dit stuk verscheen in Folia. Bekijk hier het artikel in PDF.