Elk jaar op 4 mei voel ik me schuldig. Elk jaar vraag ik me af waarom ik niet wat meer heb gevraagd, gezegd, gedaan. Elk jaar had ik gewild dat ik op deze dag om acht uur ’s avonds een hand op papa’s schouder had gelegd, gewoon om te laten weten dat ik er voor hem was. Dat hij niet alleen was. En dat ik hem nog steeds elke dag bewonderde om zijn moed en zijn heldhaftigheid.
Hoe ouder ik zelf word, hoe meer ik besef hoe jong híj was toen hij zich op zijn achttiende vrijwillig aansloot bij het Canadese leger, om samen met de geallieerden de Duitsers (of ‘die rotmoffen’, zoals hij ze noemde) voorgoed het land uit te werken. Hij vocht in de Ardennen, bevrijdde concentratiekampen, blies bruggen op en was getuige van bombardementen. De beelden van zijn trauma’s verdwenen na de oorlog naar de achtergrond, om tijdens zijn ziekbed via vreselijke nachtmerries weer net zo heftig op zijn netvlies terug te keren.
Ik kan er verdrietig van worden als ik bedenk hoe eenzaam hij zich moet hebben gevoeld. Erover praten wilde hij niet. ‘Ik kan het wel vertellen, maar niemand zal ooit weten hoe het écht was,’ zei hij dan. Slechts een handjevol verhalen keerde altijd terug. Vooral grappige anekdotes, zoals die keer dat hij zijn verlof moest opgeven omdat hij opdracht kreeg de Prins von Lippe uit de hoerenkast te halen (sidenote: deze bewering heb ik niet gecheckt).
Maar soms kon hij er niet onderuit. Dan werd hij tegen wil en dank herinnerd aan een moment dat hij zo zorgvuldig had weggestopt. Ik was acht toen ik tijdens het plannen van onze gezinsvakantie op de kaart nietsvermoedend het eilandje Jamaica aanwees. Papa barstte in huilen uit. ‘Joe from Jamaica,’ was het enige dat hij uit kon brengen. Een oorlogsmaatje dat het níet had overleefd.
Ik kan de tijd niet terugdraaien. Ik kan niet meer zeggen hoe trots ik op hem ben. Hoeveel ik van hem houd. En hoe dankbaar ik ben dat hij ons ondanks zijn verleden zoveel liefde heeft gegeven. Ik kan hem niet meer troosten, geen luisterend oor meer bieden en niet meer vragen hoe dat nou eigenlijk was, om ’s nachts in de winterkou tussen de graven op het kerkhof te slapen zodat de Duitsers hem niet zouden vinden.
Maar ik kan wel van hem houden. Hem levend houden, en aan iedereen vertellen wat een fantastische vader hij was. En dat is wat ik elke dag, met alle liefde die ik in me heb, zal blijven doen.
Dag lieve papa.
