Vakantie is bij uitstek de periode waarin kinderen hun knuffel kwijtraken. De liefde voor dat soms onooglijke geval is moeilijk te overschatten.
Dekentje, heette mijn knuffel. Een vierkante doek van ongeveer 50 bij 50 centimeter. Vaal van het vele wassen. Op de rand stonden nog vaag de letters van mijn voornaam, in de hoek zat een gat waar mijn duim doorheen kon. Voor anderen was het niet meer dan een lapje half vergane stof. Voor mij het belangrijkste van de wereld.
Ik raakte hem kwijt in de meivakantie van het jaar 2000 – ik was al een puber. Bij aankomst in ons vakantiehuis in Portugal bleek hij niet meer in mijn tas te zitten. Ik weet nog hoe ik langzaam in paniek raakte terwijl de bodem van mijn rugzak steeds meer in zicht kwam. Huilen, jammeren, ik was wanhopig.
Ik klampte me aan mijn moeder vast en smeekte haar om alle locaties waar we langs waren gekomen af te bellen. Mijn moeder pakte de telefoon maar keek me tegelijkertijd medelijdend aan. Haar blik zei wat ik eigenlijk al voelde: Dekentje was misschien wel voorgoed kwijt.
Jaarlijks maken honderden kinderen hetzelfde mee. Juist tijdens de vakantie raken knuffels kwijt – onderweg op het vliegveld, bij het wegrestaurant, op het strand. Het leed is goed te zien op sociale media. Daar staan vaak foto’s van knuffels, vergezeld van noodkreten en tekstjes over het belang van de knuffel in kwestie – en van het terugvinden ervan. Ook gevonden knuffels worden online gezet.
Verloren-knuffel-berichten worden vaak massaal gedeeld. Bijzonder, zegt pedagoog Eiskje Clason. Iedereen kan zich kennelijk voorstellen hoe het voelt om je knuffel kwijt te zijn, zegt zij. „Een kind kan ook een Playmobil-poppetje ergens achterlaten, maar daar gaat de wereld niet zo hard voor rennen. Voor een pluchen beestje doet iedereen zijn best. Blijkbaar is het een gebeurtenis die mensen recht in het hart raakt.”
Wat niet zo gek is, want kinderen zien in een knuffel een vervanger van de moeder, volgens de Britse kinderarts en psychoanalyticus Donald Winnicott. Dat zou verklaren dat de meeste kinderen naar hun knuffel grijpen als hun moeder of vader niet in de buurt is, bijvoorbeeld wanneer ze naar de crèche of uit logeren gaan. Een knuffel biedt troost en veiligheid.
Knuffels vervullen een andere rol dan een duim of speen, stelden onderzoekers van de Universiteit Leiden in de jaren 80 al vast. Die fungeren vooral als zoethouder, een knuffel doet meer dan dat: die zorgt ook dat het kind een eerste stap kan zetten richting zelfstandigheid. Een kind dicht eigenschappen aan een knuffel toe die het zelf nog niet heeft ontwikkeld, zegt pedagoog Eiskje Clason. „Het is bijvoorbeeld stoerder en minder bang als de knuffel in de buurt is en durft met knuffel wel een donkere gang over te lopen, maar zonder nog niet.”
Vooral westerse kinderen
Toch hebben knuffels niet overal dezelfde belangrijke rol. Zo blijkt dat vooral kinderen uit westerse landen geneigd zijn zich te hechten aan een knuffel. Elders hebben kinderen langer direct fysiek contact met de moeder omdat ze op de rug of buik worden gedragen, langer borstvoeding krijgen of langer bij hun ouders in bed slapen.
Uit geen enkel onderzoek blijkt dat kinderen met een knuffel zich anders ontwikkelen dan kinderen zonder. Sterker, een knuffel heeft een positief effect op een kind omdat het kind een manier heeft gevonden om met emoties om te gaan.
Je hechten aan een knuffel zegt niets over de relatie die je met je ouders hebt. Maar hoe een kind met de knuffel omgaat wél. Marian Bakermans-Kranenburg, hoogleraar neurobiologische achtergronden van opvoeding en ontwikkeling aan de Universiteit Leiden, onderzocht de gehechtheid van babyaapjes. Zij bekeek hoe ze reageerden als hun verzorger niet in de buurt was. Sommige aapjes zochten hun toevlucht tot een dekentje en lieten dat links liggen zodra de verzorger weer verscheen. Maar er waren ook aapjes die gestresst en gespannen bleven, ook als de verzorger er weer was, en zich aan hun dekentje bleven vastklampen. Die hadden te weinig liefde en aandacht gekregen (onveilig gehecht) en ontwikkelden zich vaak minder goed. Als een kind troost zoekt bij een knuffel terwijl de ouder in de buurt is, of zelfs helemaal niet weet wat het moet doen, kan dat duiden op onveilige gehechtheid, aldus Bakermans-Kranenburg.
Pedagogen krijgen geregeld vragen van ouders over hoe kinderen met hun knuffels omgaan. Is mijn zoon of dochter niet te gehecht aan die ene beer, zijn ze er niet te oud voor, doe ik als ouder iets niet goed? De zorgen zijn ongegrond. Het is niet nodig om kinderen van hun knuffel af te helpen, zegt Louis Tavecchio, psycholoog en emeritus hoogleraar pedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam. In een knuffel vindt een kind veiligheid en het bepaalt zelf wanneer het daar afscheid van neemt. „Wanneer dat is, daar hebben wij niets over te zeggen.”
En denk niet dat je als ouder kunt afdwingen wat de lievelingsknuffel van je kind is – zie mijn onooglijke Dekentje. Een belangrijk aspect is dat het kind de knuffel zelf uitzoekt, zegt Tavecchio. „Een kind bepaalt zelf of het zich ergens aan wil hechten.”
Dit artikel verscheen in NRC Handelsblad. Bekijk hier het artikel in PDF: